What is the meaning of bijsluiten in Dutch?

Read the Dutch Dictionary meaning of bijsluiten,part of speech of bijsluiten, synonyms of bijsluiten, antonyms of bijsluiten, words derived from bijsluiten, examples of bijsluiten usage, alternate forms of bijsluiten, word forms of bijsluiten, history of bijsluiten, pronounciation of bijsluiten, abbreviation forms of bijsluiten below:

Dutch Dictionary Word Meaning of bijsluiten

1.1 to enclose; to include as an attachment

Part of Speech - Dutch Dictionary word bijsluiten

bijsluiten is a Verb. A word that expresses an action, occurrence, or state of being

Dutch Dictionary Word Forms of bijsluiten

1. separable strong (table-tags)
2. nl-conj-st (inflection-template)
3. 2b (class)
4. bijsluiten (infinitive)
5. bijsluiten (gerund,neuter)
6. sluit bij (first-person,main-clause,present,singular)
7. sloot bij (first-person,main-clause,past,singular)
8. bijsluit (first-person,present,singular,subordinate-clause)
9. bijsloot (first-person,past,singular,subordinate-clause)
10. sluit bij (main-clause,present,second-person,singular)
11. sloot bij (main-clause,past,second-person,singular)
12. bijsluit (present,second-person,singular,subordinate-clause)
13. bijsloot (past,second-person,singular,subordinate-clause)
14. sluit bij (formal,main-clause,present,second-person,singular)
15. sloot bij (formal,main-clause,past,second-person,singular)
16. bijsluit (formal,present,second-person,singular,subordinate-clause)
17. bijsloot (formal,past,second-person,singular,subordinate-clause)
18. sluit bij (Flanders,colloquial,main-clause,present,second-person,singular)
19. sluit bij (archaic,formal,main-clause,majestic,present,second-person,singular)
20. sloot bij (Flanders,colloquial,main-clause,past,second-person,singular)
21. sloot bij (archaic,formal,main-clause,majestic,past,second-person,singular)
22. bijsluit (Flanders,colloquial,present,second-person,singular,subordinate-clause)
23. bijsluit (archaic,formal,majestic,present,second-person,singular,subordinate-clause)
24. bijsloot (Flanders,colloquial,past,second-person,singular,subordinate-clause)
25. bijsloot (archaic,formal,majestic,past,second-person,singular,subordinate-clause)
26. sluit bij (main-clause,present,singular,third-person)
27. sloot bij (main-clause,past,singular,third-person)
28. bijsluit (present,singular,subordinate-clause,third-person)
29. bijsloot (past,singular,subordinate-clause,third-person)
30. sluiten bij (main-clause,plural,present)
31. sloten bij (main-clause,past,plural)
32. bijsluiten (plural,present,subordinate-clause)
33. bijsloten (past,plural,subordinate-clause)
34. sluite bij (archaic,main-clause,present,singular,subjunctive)
35. slote bij (archaic,main-clause,past,singular,subjunctive)
36. bijsluite (archaic,present,singular,subjunctive,subordinate-clause)
37. bijslote (archaic,past,singular,subjunctive,subordinate-clause)
38. sluiten bij (archaic,main-clause,plural,present,subjunctive)
39. sloten bij (archaic,main-clause,past,plural,subjunctive)
40. bijsluiten (archaic,plural,present,subjunctive,subordinate-clause)
41. bijsloten (archaic,past,plural,subjunctive,subordinate-clause)
42. sluit bij (imperative,main-clause,present,singular)
43. sluit bij (archaic,imperative,main-clause,plural,present)
44. bijsluitend (main-clause,participle,present)
45. bijgesloten (main-clause,participle,past)

History of bijsluiten

From bij + sluiten.

Dutch Dictionary Prnounciation of bijsluiten

/ˈbɛi̯ˌslœy̯.tə(n)/