What is the meaning of doorrijden in Dutch?

Read the Dutch Dictionary meaning of doorrijden,part of speech of doorrijden, synonyms of doorrijden, antonyms of doorrijden, words derived from doorrijden, examples of doorrijden usage, alternate forms of doorrijden, word forms of doorrijden, history of doorrijden, pronounciation of doorrijden, abbreviation forms of doorrijden below:

Dutch Dictionary Word Meaning of doorrijden

1.1 to continue riding or driving
2.1 to increase speed
3.1 to ride or drive through

Part of Speech - Dutch Dictionary word doorrijden

doorrijden is a Verb. A word that expresses an action, occurrence, or state of being

Dutch Dictionary Word Forms of doorrijden

1. separable strong (table-tags)
2. nl-conj-st (inflection-template)
3. 1 (class)
4. doorrijden (infinitive)
5. doorrijden (gerund,neuter)
6. rijd door (first-person,main-clause,present,singular)
7. reed door (first-person,main-clause,past,singular)
8. doorrijd (first-person,present,singular,subordinate-clause)
9. doorreed (first-person,past,singular,subordinate-clause)
10. rijdt door (main-clause,present,second-person,singular)
11. reed door (main-clause,past,second-person,singular)
12. doorrijdt (present,second-person,singular,subordinate-clause)
13. doorreed (past,second-person,singular,subordinate-clause)
14. rijdt door (formal,main-clause,present,second-person,singular)
15. reed door (formal,main-clause,past,second-person,singular)
16. doorrijdt (formal,present,second-person,singular,subordinate-clause)
17. doorreed (formal,past,second-person,singular,subordinate-clause)
18. rijdt door (Flanders,colloquial,main-clause,present,second-person,singular)
19. rijdt door (archaic,formal,main-clause,majestic,present,second-person,singular)
20. reedt door (Flanders,colloquial,main-clause,past,second-person,singular)
21. reedt door (archaic,formal,main-clause,majestic,past,second-person,singular)
22. doorrijdt (Flanders,colloquial,present,second-person,singular,subordinate-clause)
23. doorrijdt (archaic,formal,majestic,present,second-person,singular,subordinate-clause)
24. doorreedt (Flanders,colloquial,past,second-person,singular,subordinate-clause)
25. doorreedt (archaic,formal,majestic,past,second-person,singular,subordinate-clause)
26. rijdt door (main-clause,present,singular,third-person)
27. reed door (main-clause,past,singular,third-person)
28. doorrijdt (present,singular,subordinate-clause,third-person)
29. doorreed (past,singular,subordinate-clause,third-person)
30. rijden door (main-clause,plural,present)
31. reden door (main-clause,past,plural)
32. doorrijden (plural,present,subordinate-clause)
33. doorreden (past,plural,subordinate-clause)
34. rijde door (archaic,main-clause,present,singular,subjunctive)
35. rede door (archaic,main-clause,past,singular,subjunctive)
36. doorrijde (archaic,present,singular,subjunctive,subordinate-clause)
37. doorrede (archaic,past,singular,subjunctive,subordinate-clause)
38. rijden door (archaic,main-clause,plural,present,subjunctive)
39. reden door (archaic,main-clause,past,plural,subjunctive)
40. doorrijden (archaic,plural,present,subjunctive,subordinate-clause)
41. doorreden (archaic,past,plural,subjunctive,subordinate-clause)
42. rijd door (imperative,main-clause,present,singular)
43. rijdt door (archaic,imperative,main-clause,plural,present)
44. doorrijdend (main-clause,participle,present)
45. doorgereden (main-clause,participle,past)

History of doorrijden

From door + rijden.

Dutch Dictionary Prnounciation of doorrijden

/ˈdoːrˌrɛi̯.də(n)/