What is the meaning of opsteken in Dutch?

Read the Dutch Dictionary meaning of opsteken,part of speech of opsteken, synonyms of opsteken, antonyms of opsteken, words derived from opsteken, examples of opsteken usage, alternate forms of opsteken, word forms of opsteken, history of opsteken, pronounciation of opsteken, abbreviation forms of opsteken below:

Dutch Dictionary Word Meaning of opsteken

1.1 to learn
2.1 to set something on fire, to light
3.1 to raise an object
4.1 to begin to occur

Part of Speech - Dutch Dictionary word opsteken

opsteken is a Verb. A word that expresses an action, occurrence, or state of being

Dutch Dictionary Examples of Usage of opsteken

1.1 Hij stak niets op van de lessen op school
In English: He learned nothing from the lesson at school,2.1 Ondanks zijn benauwdheid stak hij toch weer een sigaret op.
In English: Despite his anxiety, he lit a cigarette

Dutch Dictionary Word Forms of opsteken

1. separable strong (table-tags)
2. nl-conj-st (inflection-template)
3. 4 (class)
4. opsteken (infinitive)
5. opsteken (gerund,neuter)
6. steek op (first-person,main-clause,present,singular)
7. stak op (first-person,main-clause,past,singular)
8. opsteek (first-person,present,singular,subordinate-clause)
9. opstak (first-person,past,singular,subordinate-clause)
10. steekt op (main-clause,present,second-person,singular)
11. stak op (main-clause,past,second-person,singular)
12. opsteekt (present,second-person,singular,subordinate-clause)
13. opstak (past,second-person,singular,subordinate-clause)
14. steekt op (formal,main-clause,present,second-person,singular)
15. stak op (formal,main-clause,past,second-person,singular)
16. opsteekt (formal,present,second-person,singular,subordinate-clause)
17. opstak (formal,past,second-person,singular,subordinate-clause)
18. steekt op (Flanders,colloquial,main-clause,present,second-person,singular)
19. steekt op (archaic,formal,main-clause,majestic,present,second-person,singular)
20. staakt op (Flanders,colloquial,main-clause,past,second-person,singular)
21. staakt op (archaic,formal,main-clause,majestic,past,second-person,singular)
22. opsteekt (Flanders,colloquial,present,second-person,singular,subordinate-clause)
23. opsteekt (archaic,formal,majestic,present,second-person,singular,subordinate-clause)
24. opstaakt (Flanders,colloquial,past,second-person,singular,subordinate-clause)
25. opstaakt (archaic,formal,majestic,past,second-person,singular,subordinate-clause)
26. steekt op (main-clause,present,singular,third-person)
27. stak op (main-clause,past,singular,third-person)
28. opsteekt (present,singular,subordinate-clause,third-person)
29. opstak (past,singular,subordinate-clause,third-person)
30. steken op (main-clause,plural,present)
31. staken op (main-clause,past,plural)
32. opsteken (plural,present,subordinate-clause)
33. opstaken (past,plural,subordinate-clause)
34. steke op (archaic,main-clause,present,singular,subjunctive)
35. stake op (archaic,main-clause,past,singular,subjunctive)
36. opsteke (archaic,present,singular,subjunctive,subordinate-clause)
37. opstake (archaic,past,singular,subjunctive,subordinate-clause)
38. steken op (archaic,main-clause,plural,present,subjunctive)
39. staken op (archaic,main-clause,past,plural,subjunctive)
40. opsteken (archaic,plural,present,subjunctive,subordinate-clause)
41. opstaken (archaic,past,plural,subjunctive,subordinate-clause)
42. steek op (imperative,main-clause,present,singular)
43. steekt op (archaic,imperative,main-clause,plural,present)
44. opstekend (main-clause,participle,present)
45. opgestoken (main-clause,participle,past)

History of opsteken

From op + steken.